VLAAMSE BEGROTING. De nering is groter dan de tering

De federale regering staat voor een loodzware begrotingssanering. De Franse gemeenschapsregering zal haar tanden moeten laten zien aan aktievoerende leraars om haar besparingsplannen hard te maken. De Vlaamse regering daarentegen hoeft niet echt te besparen. Sterker nog, ze kan de komende legislatuur zowat 25 miljard frank méér uitgeven.

De regering Dehaene II schiet volgende maand uit de startblokken om meteen een van haar zwaarste klussen aan te pakken : de opstelling van een begroting voor 1996 die het tekort terugdringt tot 3 % van het BBP. Dat vraagt van de federale overheid, sociale zekerheid inbegrepen, voor 85 miljard frank besparingen of nieuwe inkomsten. Zo rekende de Hoge Raad van Financiën voor. Jean-Luc Dehaene liet inmiddels verstaan dat het wellicht nog een ietsje meer moet zijn, gelet op de neerwaartse herziening van de ekonomische groei (zie ook blz. 14).

In de schaduw van de “ervaren gids” zullen ook de gewesten en gemeenschappen hun begrotingshuiswerk moeten doen. De Franse gemeenschap is inmiddels al van start gegaan. Nog vóór het zomerreces joeg de ploeg van minister-presidente Laurette Onkelinx een reeks onderwijshervormingen door de Franse gemeenschapsraad, kwestie van leraars en studenten in hun zomerrust te verrassen. De hervormingen moeten de begroting van volgend jaar met zowat vijf miljard frank verlichten (zie kader).

Ook het Waalse en Brusselse gewest moeten de buikriem aansnoeren. Wallonië kan het voorlopig nog rustig aandoen. Voor Brussel begint het te spannen. Het hoofdstedelijk gewest zit gevangen in een neerwaartse spiraal van stadsvlucht, verpaupering en dus minder ontvangsten. Na de Franse gemeenschap staat ook het Brusselse gewest op het punt om de federale staat om hulp te vragen.

ZONNIGE OASE.

In die woestijn van begrotingsellende ligt de Vlaamse gemeenschap als een zonnige oase. De Sociaal-Ekonomisch Raad van Vlaanderen (SERV) schetst in zijn jongste begrotingsadvies een budgettair toekomstbeeld dat elke Vlaamse minister moet doen watertanden. Van drastische inleveringen hoeft de eerstkomende jaren geen sprake te zijn, stelt de SERV. Integendeel, over de komende legislatuur (1996-1999) beschikt de Vlaamse overheid over een bijkomende ruimte van 25 tot 26 miljard frank bovenop de evolutie van uitgaven en inkomsten bij ongewijzigd beleid.

De extra-marge neemt over de jaren heen gevoelig toe (grafiek 1). Op de begroting van volgend jaar is de ruimte nog nihil. Er zou zelfs een 800 miljoen frank moeten worden weggesnoeid, maar dat is verwaarloosbaar op een budget van ruim 500 miljard. Daarna loopt de beleidsruimte gestaag op, naar 17 miljard in 1999, 45 miljard in het symbolische jaar 2002, tot 77 miljard in 2005 (telkens in lopende prijzen). Kortom, de volgende Vlaamse regering krijgt het nog makkelijker.

Met deze brede marges blijft de Vlaamse overheid binnen de relatief strenge “meesternorm” die ze zichzelf budgettair heeft opgelegd. Die is zelfs iets strenger dan die van de Hoge Raad van Financiën. De meesternorm haalt de Vlaamse begroting tegen 1998 uit de rode cijfers. Het in het regeerakkoord voor dat jaar aangekondigde begrotingsevenwicht is dus gewoon het doortrekken van de onder de vorige Vlaamse regering ingezette begrotingskoers.

Na 1998 zouden er zelfs overschotten worden geboekt (14 miljard in 1999), die evenwel na 2000 opnieuw wegsmelten en omslaan in beperkte tekorten (grafiek 2). Deze wat eigenaardige tekortontwikkeling heeft alles te maken met de complexe mekanismen van de financieringswet, waaruit gewesten en gemeenschappen het merendeel van hun middelen putten. We besparen u de details. Hoofdzaak is dat de middelen van de Vlaamse overheid tot 2000 (het einde van de overgangsfaze uit de financieringswet) veel sterker toenemen dan nadien. Daarom dient zij de komende jaren reserves aan te leggen die later moeten toelaten een zelfde uitgavenritme te kunnen handhaven.

Enkele cijferprognoses omtrent de schuldontwikkeling van Vlaanderen tonen duidelijk aan dat de meesternorm de zaak onder kontrole houdt. De nominale Vlaamse overheidsschuld zou de eerstkomende jaren oplopen van 312 miljard in 1994 tot een piek van 380 miljard in 1997. De daaropvolgende jaren kalft de schuld echter met nagenoeg 100 miljard frank af, tot nog 288 miljard in 2005, om nadien rond de 300 miljard te blijven hangen.

Gerelateerd aan de evolutie van de middelen is de daling meer spektakulair (grafiek 3). In 1997 piekt de schuld op een niveau van nagenoeg 65 % van de middelen. Deze schuldratio zakt nadien onafgebroken om tegen 2010 uit te komen op 30 %. Toegepast op de globale overheidsrekening kwam deze ratio vorig jaar neer op een totale overheidsschuld van 1100 miljard frank, of ongeveer een tiende van het werkelijke niveau.

Een vergelijking van de Vlaamse overheidsschuld met het Bruto Geografisch Produkt (BGP) levert eenzelfde beeld. Per eind 1994 kan de schuld van de Vlaamse overheid geraamd worden op ongeveer 6,8 % van het Vlaams BGP. Bij een reële groei van 2,5 % per jaar zou dat aandeel tegen 2010 zakken tot ongeveer 4,6 %.

AFGUNST.

De budgettaire weelde van Vlaanderen steekt de andere overheden de ogen uit. Bij monde van goeverneur Fons Verplaetse van de Nationale Bank en premier Dehaene ontketende de federale overheid in het krisisjaar 1993 een offensief tegen de vermeende spilzucht van de gewesten en gemeenschappen. De Franstaligen voelden zich niet gevizeerd en wezen naar het “verwende” Vlaanderen.

Het is uiteraard een feit dat Vlaanderen er relatief het warmst bijzit. Tegenover de federale staat heeft Vlaanderen, zoals ook de andere deelstaten, het grote voordeel geen torenhoge schuldenlast te moeten torsen. In de interregionale verdeling is Vlaanderen de absolute winnaar om de simpele reden dat de financieringswet de middelenverdeling afstemt op de fiskale draagkracht (de “juste retour”). Anders gezegd, de financieringswet zet de tering naar de nering, en die laatste is nu eenmaal groter in het noordelijke landsdeel.

Het is ook zo dat de federale overheid vrijwel volledig de lasten van een neergaande konjunktuur moet dragen (de middelen van de deelstaten zijn in de financieringswet gewaarborgd). Dat manifesteerde zich zeer pijnlijk in 1993. Maar daar staat dan wel tegenover dat de federale met het grootste deel van de vruchten van de ekonomische hoogkonjunktuur gaat lopen. Het effekt daarvan kan je in het jongste jaarverslag van de NBB lezen : terwijl de middelen van de deelstaten vorig jaar met 6,5 % toenamen, boekte de federale overheid een winst van 12,2 %.

Op lange termijn ligt de groeivoet voor de federale inkomsten alleszins hoger dan die van de Vlaamse gemeenschap. Die laatste is voor bijna de helft van haar inkomen afhankelijk van de onderwijsdotaties die door het mekanisme van de financieringswet in reële termen blijven krimpen.

De grotere bijdrage die destijds door de federale machten gevraagd werden van de deelstaten, wordt inmiddels geleverd, maar enkel door Vlaanderen. De vorige Vlaamse regering besliste om het grootste deel van de verse Sint-Michielsmiljarden, die het vanaf 1993 ongevraagd in de schoot geworpen kreeg, aan te wenden voor schuldafbouw. Dat gebeurt vooral uit voorzienig eigenbelang : door nu wat zuiniger te zijn, krijgen de opvolgers na 2000 eenzelfde beleidsmarge (zie boven).

Deze beslissing werd verankerd in de meesternorm, waarop de Hoge Raad van Financiën zijn norm voor Vlaanderen nadien afstemde. Deze norm komt er op neer dat de Vlaamse gemeenschap van de 89 Sint-Michielsmiljarden die ze over de periode 1996-1999 zal ontvangen, er 75 miljard of bijna 85 % opzijzet, zo rekende de SERV voor. De voorgaande jaren werd reeds 36 miljard gereserveerd. Je kan Vlaanderen dus moeilijk verwijten een potverteerder te zijn.

“Bij een eventuele nieuwe diskussie over de bijdrage van gewesten en gemeenschappen in de sanering van de overheidsfinanciën moet deze extra-inspanning van de Vlaamse gemeenschap uiteraard in rekening worden gebracht”, stellen de sociale partners in de SERV. Dehaene wil, zoals bekend, met de gewesten en gemeenschappen afspraken maken omtrent de verdeling van de saneringslast.

Wim Vanderbeken, advizeur bij het Vlaams Ekonomisch Verbond, knoopt een andere bedenking vast aan de SERV-analyse. “Als je ziet hoe breed de bijkomende beleidsmarge in Vlaanderen wordt, dan is het verruimen van de fiskale autonomie van de deelstaten meer dan ooit nodig. Het is toch niet wenselijk dat die extra-marge volledig wordt uitgegeven ? Zeker de volgende Vlaamse regering is in staat een aanzienlijke lastenverlaging door te voeren. En in Wallonië verhogen ze de belastingen dan maar om de eindjes aan elkaar te knopen. “

De komende legislatuur moeten die Vlaamse belastingverlagingen zeker niet verwacht worden. In een toelichting bij het regeerakkoord verwierp minister-president Luc Van den Brande uitdrukkelijk de optie van kortingen op de personenbelasting, die eerder dit jaar nog door Vlaams begrotingsminister Wivina Demeester werd gelanceerd. Integendeel, het regeerakkoord voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid dat heffingen voor de financiering van bepaalde diensten, milieuheffingen bijvoorbeeld, omhoog gaan.

Jan VAN DOREN

WIVINA DEMEESTER De Vlaamse Begrotingsminister opende terecht het debat over een belastingverlaging in Vlaanderen.

Over de komende legislatuur (1996-1999) beschikt de Vlaamse overheid over een bijkomende ruimte van 25 tot 26 miljard frank bovenop de evolutie van uitgaven en inkomsten bij ongewijzigd beleid. En de daaropvolgende Vlaamse regering krijgt het nog makkelijker.

Eigenaardige tekortontwikkeling door complexe mekanismen van de financieringswet. Hoofdzaak is dat de middelen van de Vlaamse overheid tot 2000 veel sterker toenemen dan nadien.

De Vlaamse schuldratio piekt in ’97 om nadien spektakulair te gaan dalen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content