OPTIMISTISCH PLANBUREAU

De jongste middellange-termijnvooruitzichten van het Federaal Planbureau schatten de ekonomische groei in België voor de jaren 1995-1999 op gemiddeld 2,8 %. Daarbij wordt uitgegaan van een gunstig internationaal scenario, dat nog geen rekening houdt met de recente groeivertraging in veel industrielanden. Enig optimisme is de vooruitzichten dan ook niet vreemd. Zo zouden de uitvoermarkten reëel jaarlijks met gemiddeld 6,8 % groeien, d.i. 0,3 % meer dan tijdens de hoogkonjunktuur in de tweede helft van de jaren tachtig. Door de loonmatiging en de selektieve vermindering van de sociale lasten zouden de Belgische exporteurs minder marktaandelen verliezen, zodat België volop kan profiteren van het herstel van de wereldvraag.

De binnenlandse vraag zou in de periode 1995-1999 merkelijk trager groeien dan in de tweede helft van de jaren tachtig. De partikuliere konsumptie groeit trager, omdat het beschikbaar gezinsinkomen slechts half zo snel groeit. Zowel de werkgelegenheid als de inkomens nemen immers minder fors toe en bovendien zouden de belastingen en transfers in de komende jaren een negatieve impact op het gezinsinkomen hebben, terwijl zij in de tweede helft van de jaren tachtig lichtjes stimulerend waren. Het Planbureau verwacht dat de gezinsspaarquote weliswaar zal dalen, maar toch nog relatief hoog zal blijven. De gunstige vraagvooruitzichten, de forse toename van de kapaciteitsbezettingsgraad en het herstel van de bedrijfsrendabiliteit zullen in de komende jaren een herstel van de bedrijfsinvesteringen uitlokken, doch hun aandeel in het BBP blijft vermoedelijk een eind onder de piekniveaus van het begin van de jaren zeventig en het einde van de jaren tachtig. Door de gematigde groei van de binnenlandse vraag en het herstel van de konkurrentiekracht blijft ook de toename van de invoer beperkt. Daaruit volgt dat de netto-uitvoer gedurende vrijwel de hele periode 1995-1999 een positieve bijdrage levert tot de ekonomische groei. Dat laatste resulteert in een lichte, trendmatige toename van het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans. Dank zij de loonmatiging en de matige toename van de wereldprijzen blijft de ekonomische groei fundamenteel niet-inflatoir. In 1999 zou de inflatie nog altijd niet meer dan 2,7 % bedragen. De binnenlandse werkgelegenheid stijgt met 118.000 eenheden, waardoor de werkloosheidsgraad zou teruglopen van 14,4 % van de beroepsbevolking in 1994 tot 12,6 % in 1999. Dat is nog ruimschoots hoger dan het cijfer van de laatste hoogkonjunktuur. Tenslotte vermindert onder de veronderstelling van ongewijzigd beleid de netto-financieringsbehoefte van de overheid tot 1,4 % van het BBP. Een belangrijke oorzaak van deze opmerkelijke verbetering is evenwel de veronderstelde trendmatige daling van de internationale rentetarieven, die de rentelasten op de overheidsschuld tussen 1994 en 1999 met 2 % van het BBP doet dalen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content