Lage arbeidsmobiliteit is knelpunt

Alain Mouton
Alain Mouton Redacteur bij Trends

Tegelijk te veel werklozen en 100.000 oningevulde vacatures voor knelpuntberoepen. Hoe kan dat? Het VBO wijst op de lage arbeidsmobiliteit. Een mobiliteitspremie voor jobhoppers zou volgens experts gespreksstof voor het formatieberaad moeten zijn.

De VDAB zoekt zesduizend vacatures bij Vlaamse bedrijven voor werkzoekenden uit Brussel en Wallonië. Een eerste stap om de meer dan 100.000 Vlaamse knelpuntvacatures in te vullen? Een samenwerking tussen de regionale arbeidsdiensten zal echter niet volstaan. De gebrekkige arbeidsmobiliteit is daarvoor een te groot struikelblok. Dat is althans de visie, die VBO-topman Pieter Timmermans recentelijk in Het Laatste nieuws verkondigde.

Vergeet het argument dat de hoge lasten op arbeid laaggeschoolden beletten een job te vinden. Het is juist dat België hoge sociale bijdragen op arbeid kent. Het officiële RSZ-tarief bedraagt 45,41 % van het brutoloon. Maar voor een laag loon zijn de lasten in de praktijk bijna onbestaande. Bij wie een laag loon ontvangt van 1234 euro bruto per maand, wordt 14,78 % afgehouden. In theorie, want via lastenverlagingen voor doelgroepen verdwijnen de werkgeversbijdragen volledig en bedragen de werknemersbijdragen slechts 21 euro per maand.

Bovendien groeide de voorbije jaren de kloof tussen werkloosheidsuitkeringen enerzijds en lage lonen anderzijds. De werkloosheidsval is inderdaad kleiner geworden. Onder andere de werkbonus – de reeds vermelde lagere socialezekerheidsbijdragen op lage lonen – heeft ervoor gezorgd dat loonspanning of de kloof tussen nettoloon enerzijds en maximale werkloosheidsuitkering anderzijds is vergroot. Ze steeg van 97 euro in 2000 tot 217 euro in 2007.

Steeds meer wordt duidelijk dat het gebrek aan arbeidsmobiliteit de werking van onze arbeidsmarkt grondig verstoort. In België verandert voor zo’n 7 % van de actieve bevolking ieder jaar de arbeidssituatie. We hebben het dan over een verschuiving tussen werk, werkloosheid en inactiviteit. In flexibele markten zoals Denemarken en het Verenigd Koninkrijk bedraagt deze mobiliteit meer dan 12 %. Wie er werkloos wordt of is, heeft dus meer kans om opnieuw aan werk te geraken. In België zorgt de werkzekerheid van de insiders met een vaste baan – vaak met lange opzegperiodes en hoge ontslagvergoedingen – ervoor, dat de outsiders (werklozen, en vooral die uit kansengroepen) moeilijker de kans te krijgen om tot de arbeidsmarkt door te dringen.

Hoge anciënniteit

Onderzoek toont aan dat er een positief verband bestaat tussen de werkgelegenheidsgraad en hoge mobiliteit op de arbeidsmarkt. Mobiliteit is een vlag die vele ladingen dekt. Er is de geografische mobiliteit die in België zeer laag ligt. Daar proberen VDAB en de tegenhangers in Wallonië in Brussel iets aan te veranderen, onder andere door vacatures uit te wisselen.

Maar er is ook een probleem van beroepsmobiliteit, waarbij werknemers te lang in hetzelfde bedrijf blijven werken. Dat blijkt uit de cijfers over anciënniteit. De gemiddelde anciënniteit bedraagt in België 11,6 jaar tegenover 10,6 gemiddeld in Europa. Dat hoge cijfer is een probleem.

De factor arbeid wordt immers steeds heterogener. In een economie waar de vereiste vaardigheden snel wijzigen, moet een werknemer in de loop van zijn of haar carrière steeds meer verschillende opdrachten uitvoeren. Wie van job of functie verandert, krijgt de kans om zijn vaardigheden te diversifiëren. Dat maakt een werknemer polyvalenter; hij beschikt over meer autonomie en het bevordert ook zijn leer- en aanpassingsvermogen. Kortom, hij kan andere functies invullen waar er plots een stijgende vraag naar bestaat. Zijn inzetbaarheid neemt dus toe.

Hoge anciënniteit is een rem op die inzetbaarheid. Dat is een probleem voor oudere werknemers. Langer werken om de kosten van de vergrijzing op te vangen, betekent ook dat we carrièremobiliteit moeten bevorderen. Dat is nu nog niet het geval. Voor oudere werknemers met een hoge anciënniteit in dezelfde functie betekent jobverlies vaak ook het einde van hun carrière.

In bedrijven met meer dan 50 werknemers heeft 58 % van de medewerkers een anciënniteit van minimum acht jaar. Bij kmo’s met minder dan 50 werknemers is dat 41 %. Daarmee scoort België zeer hoog. Enkel Frankrijk, Griekenland en Italië scoren hoger. Wat de kmo’s betreft draaien de percentages in landen als Ierland en Denemarken rond de 30 %. Meer algemeen heeft 49 % van de werknemers in België een anciënniteit van 8 jaar of meer. Het Europees gemiddelde is 43 %. Bij de 55-plussers bedraagt dat percentage 82 % voor België tegen 72,8 % in de EU.

De oorzaak van die slechte cijfers is dat de huidige salarissystemen de anciënniteit bevorderen. Er worden regelmatig loonsverhogingen toegekend op basis van anciënniteit en dus zal men niet snel geneigd zijn een andere job te zoeken. Dat zorgt voor een rigide arbeidsmarkt. De werkzekerheid van werknemers gaat gepaard met verminderde werkkansen van werkzoekenden.

Naar een mobiliteitspremie?

Anciënniteit mag dus niet langer centraal staan in het bepalen van de loonbarema’s. Het stemt ook niet overeen met de evolutie van de competenties en de productiviteit. Volgens arbeidsmarktspecialist Marc De Vos kan anciënniteit enkel nog een legitieme rol spelen in de eerste jaren dat iemand een functie uitoefent. Zegt hij: “Een werknemer evolueert eerst naar ‘functievolwassenheid’. Daarna is een aangepast en geïndividualiseerd platform voor personeelsbeleid nodig waarin beloning en carrièreverloop met een reeks van relevante criteria en technieken bepaald worden.”

Het slopen van de muur tussen arbeiders en bedienden als middel om arbeidsmobiliteit te bevorderen, werd al door experts voorgesteld. Ook het invoeren van een mobiliteitspremie is een optie. Die kan de overstap van de ene job naar de andere bevorderen, ondanks eventueel loonverlies. Pistes die men de komende dagen en weken in Hertoginnedal kan bewandelen. Al is van zulke voorstellen in de formateursnota voorlopig weinig terug te vinden.

Alain Mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content